Klik op een voetnoot, toont de vorige

Alfabetische lijst van voetnoten

 
admiro
admir': bewonderen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
admono
admon': aansporen, vermanen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
aero
aer': lucht
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
afero
afer': zaak
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
aferon
afer': zaak
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ago
ag': handelen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
aĵon
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
akcesore
akcesor': _
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
akvo
akv': water
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
al
al: naar, aan
alia
ali': ander
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
almeti
al: naar, aan
met': zetten, leggen, plaatsen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
almeto
al: naar, aan
met': zetten, leggen, plaatsen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
analoge
analog': _
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
animo
anim': ziel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ankaŭ
ankaŭ: ook
anseron
anser': gans, domkop
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
antaŭe
antaŭ: voor
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
apenaŭ
apenaŭ: nauwelijks
arbo
arb': boom
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ataki
atak': aanvallen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven

aŭ: of
aŭdas
aŭd': horen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
balzamino
balzamin': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
batali
batal': vechten
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
batalu
batal': vechten
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
beleco
bel': mooi
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
biera
bier': bier
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
bildo
bild': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
bindon
bind': binden (v boeken)
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
blasfemos
blasfem': _
os: uitgang van de toekomende tijd van werkwoorden
bloveto
blov': blazen
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
bone
bon': goed
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
bovon
bov': rund
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
brako
brak': arm, been v passer
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
bruna
brun': bruin
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
buŝon
buŝ': mond
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ĉe
ĉe: bij
ĉevalon
ĉeval': paard
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ĉi
ĉi: het dichtstbije ▌tiu ĉi: deze ♦ tiu: die ▌tie ĉi: hier ♦ tie: daar
ĉiam
ĉiam: altijd
ĉion
ĉio: alles
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
cirkvito
cirkvit': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ĉiu
ĉiu: ieder, elk
ĉu
ĉu: of (ĉu... ĉu...: _... _...)
de
de: van (bezit), vanaf (vertrekpunt), door (bij lijdende vorm van deelwoorden)
decidoj
decid': beslissen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
delikata
delikat': fijn, teer
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
delikataj
delikat': fijn, teer
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
delikatajn
delikat': fijn, teer
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
delikate
delikat': fijn, teer
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
demandojn
demand': vragen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
demandon
demand': vragen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
dento
dent': tand
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
devas
dev': moeten
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
devis
dev': moeten
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
deziroj
dezir': wensen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
difektebla
difekt': stuk maken, bederven
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
diferencojn
diferenc': verschillen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
dika
dik': dik
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
diris
dir': zeggen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
domoj
dom': huis
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
dratoj
drat': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
du
du: twee
dubajn
dub': twijfelen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
dum
dum: gedurende, terwijl
duone
du: twee
on': kenmerkt breukgetallen ▌kvar'on': een vierde ♦ kvar: vier
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
ebeneco
eben': vlak
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden

eĉ: zelfs
eco
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
edzinon
edz': echtgenoot
in': kenmerkt het vrouwelijk ▌patr'in': moeder ♦ patr': vader
in'o: vrouw, vrouwtje, wijfje ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
edzo
edz': echtgenoot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ekpalpi
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
palp': (be)tasten
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
eksentis
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
sent': gewaarworden, voelen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
ekserĉoj
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
serĉ': zoeken
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
ekstere
ekster: buiten
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
ektimo
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tim': vrezen, bang zijn voor
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ektuŝas
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
ektuŝi
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
ektuŝis
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
ektuŝo
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ektuŝu
ek': beginnen ▌ek'kant': aanheffen ♦ kant': zingen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
el
el: uit
eliru
el: uit
ir': gaan, lopen
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
elrompiĝis
el: uit
romp': breken (ov ww)
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
emocio
emoci': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
emocion
emoci': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
en
en: in
energie
energi': _
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
enigmoplena
enigm': raadsel, puzzel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
plen': vol
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
esperanto
esper': hopen
esper'ant': Esperanto █ _ ♦ ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
esploro
esplor': onderzoeken
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
estas
est': zijn
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
esti
est': zijn
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
estigi
est': zijn
ig': maken..., doen... ▌pur'ig': reinigen ♦ pur': rein
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
estingiĝis
esting': blussen, uitdoven
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
estis
est': zijn
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
estos
est': zijn
os: uitgang van de toekomende tijd van werkwoorden
estu
est': zijn
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
etendis
etend': uitstrekken
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
etendu
etend': uitstrekken
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
eternulo
etern': eeuwig
ul': levend weezen, gekenmerkt door ... ▌avarul': gierigaard ♦ avar': gierig ▌jun'ul': jongeling ♦ jun': jong
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
facile
facil': facila
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
faciltuŝe
facil': facila
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
farbitan
farb': _
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
farbo
farb': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
fari
far': maken, doen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
fariĝis
far': maken, doen
far'iĝ': worden (zich maken) ♦ iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
faru
far': maken, doen
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
fingrado
fingr': vinger
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
fingro
fingr': vinger
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
fingroj
fingr': vinger
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
flugante
flug': vliegen
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
flugtuŝante
flug': vliegen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
flugtuŝi
flug': vliegen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
folietojn
foli': blad
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
formanĝetis
for: weg, verwijderd
manĝ': eten
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
fratino
frat': broer
in': kenmerkt het vrouwelijk ▌patr'in': moeder ♦ patr': vader
in'o: vrouw, vrouwtje, wijfje ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
freŝa
freŝ': fris, vers
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
freŝe
freŝ': fris, vers
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
fundamento
fundament': fundament, grondslag
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
fundamenton
fundament': fundament, grondslag
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
fundon
fund': bodem, achterste deel, ondergrond
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
geston
gest': gebaar
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ĝi
ĝi: het (zakelijk voornw)
ĝian
ĝi: het (zakelijk voornw)
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ĝin
ĝi: het (zakelijk voornw)
ĝi`n: het (zakelijk voornw) ♦ n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ĝis
ĝis: tot
glason
glas': (drink)glas
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
glateco
glat': glad, vlak, zonder moeilijkheden, vlot
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
havas
hav': hebben
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
hazarda
hazard': _
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
hebreinoj
hebre': Hebreeër
in': kenmerkt het vrouwelijk ▌patr'in': moeder ♦ patr': vader
in'o: vrouw, vrouwtje, wijfje ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
hirundo
hirund': zwaluw
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
historion
histori': geschiedenis, verhaal
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
hodiaŭ
hodiaŭ: vandaag
homa
hom': mens
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
homojn
hom': mens
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ia
ia: welkdanig, een of andere soort
ian
ia: welkdanig, een of andere soort
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ies
ies: iemands
ili
ili: zij (meervoud)
ilustrita
ilustr': illustreren
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
impresi
impres': indruk, belichting (fot)
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
imuneco
imun': _
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
infano
infan': kind
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
instrumento
instrument': instrument
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
inter
inter: tussen
interesi
interes': interesseren, belang inboezemen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
interligo
inter: tussen
lig': (ver)binden
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
intertuŝiĝi
inter: tussen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
io
io: iets
iro
ir': gaan, lopen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
iu
iu: iemand, een of andere
iun
iu: iemand, een of andere
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
je
je: onbep vz
kala
kal': eelt
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
karakteriza
karakteriz': kenmerken
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
karakteron
karakter': karakter
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
karesi
kares': liefkozen, strelen, aaien
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
kavaĵon
kav': holte, kuil
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ke
ke: dat
kesto
kest': kist
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kiamaniere
kia: welk(danige), wat voor een, hoe(danige)
kia`manier': _ ♦ manier': manier
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
kiel
kiel: hoe
kio
kio: wat
kion
kio: wat
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kirurgia
kirurgi': chirurgie
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
kisi
kis': kussen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
kisis
kis': kussen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
kiu
kiu: wie, welke (vragend), die, dat (betr)
klasikaj
klasik': klassiek
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
klavojn
klav': toets
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kompato
kompat': medelijden hebben met
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
koncerni
koncern': betreffen, aangaan, aanbelangen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
konfesas
konfes': bekennen, biechten
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
kontaktigo
kontakt': contact
ig': maken..., doen... ▌pur'ig': reinigen ♦ pur': rein
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kontakto
kontakt': contact
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kontakton
kontakt': contact
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kontraŭ
kontraŭ: tegen, tegenover
kontraŭaj
kontraŭ: tegen, tegenover
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
konvinkojn
konvink': overtuigen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kordojn
kord': snaar, stemband
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
koro
kor': hart
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
koron
kor': hart
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
korpo
korp': lichaam
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
korpon
korp': lichaam
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
korpoparton
korp': lichaam
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
part': (aan)deel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
korpremi
korp': lichaam
rem': roeien
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
kortuŝa
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
kortuŝadis
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
kortuŝan
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kortuŝanta
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
kortuŝeco
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kortuŝi
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
kortuŝis
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
kortuŝitaj
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
kortuŝite
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
kortuŝitecon
kor': hart
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
kristnaska
Krist': Christus
krist'nask': Kerstmis ♦ nask': baren, teweegbrengen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
krokodilo
krokodil': krokodil
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kruĉo
kruĉ': kruik, kan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kun
kun: met
kuntuŝiĝas
kun: met
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
kuntuŝiĝi
kun: met
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
kuntuŝiĝis
kun: met
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
kuntuŝiĝu
kun: met
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
kunveno
kun: met
ven': komen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kurteno
kurten': gordijn
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
kuŝas
kuŝ': liggen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
kuŝu
kuŝ': liggen
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
kvazaŭ
kvazaŭ: alsof, als, als het ware
kvin
kvin: vijf
la
la: de, het (bepalend lidwoord)
lampo
lamp': lamp
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
larĝaj
larĝ': breed, wijd
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
larmoj
larm': traan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
lasis
las': laten, loslaten, toelaten
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
laŭ
laŭ: volgens, naar, langs
laŭta
laŭt': luid
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
leĝo
leĝ': wet
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
legu
leg': lezen
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
leki
lek': likken
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
lia
li: hij
li`a: zijn (van hem) ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
li
li: hij
liaj
li: hij
li`a: zijn (van hem) ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
lian
li: hij
li`a: zijn (van hem) ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
libristo
libr': boek
ist': kenmerkt het beroep ▌bot'ist': laarzenmaker ♦ bot': laars ▌mar'ist': zeeman ♦ mar': zee
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ligilon
lig': (ver)binden
il': kenmerkt het werktuig, instrument ▌tond'il': schaar ♦ tond': knippen, scheren
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
lin
li: hij
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
lingvo
lingv': taal
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
lingvon
lingv': taal
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
lipoj
lip': lip
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
longa
long': lang
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
ludanto
lud': spelen
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
magia
magi': magie
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
malagrable
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
agrabl': aangenaam
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
malamiko
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
amik': vriend
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
malbona
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
bon': goed
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
malbone
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
bon': goed
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
malbonon
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
bon': goed
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
malĉasta
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
ĉast': kuis, zedig
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
malforta
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
fort': sterk
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
malĝoja
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
ĝoj': blij zijn
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
mallongatempe
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
mal'long': kort ♦ long': lang
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
temp': tijd, kwart (muz.)
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
mallonge
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
mal'long': kort ♦ long': lang
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
malmultaj
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
mult': veel
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
malpermeso
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
permes': toestaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
malpuraĵon
mal': kenmerkt het tegenovergestelde: ▌mal'bon': slecht ♦ bon': goed
pur': schoon, rein, zuiver
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
malvarma
malv': malva, groot kaasjeskruid
arm': bewapenen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
maniero
manier': manier
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
mano
man': hand
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
manon
man': hand
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
mantelon
mantel': mantel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
marta
Mart': maart
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
mem
mem: zelf, vanzelf
metata
met': zetten, leggen, plaatsen
at': uitgang van het lijdend tegenwoordig deelwoord ▌far'at': "wordende" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
mia
mi: ik
mi`a: mijn ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
mi
mi: ik
miaj
mi: ik
mi`a: mijn ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
miajn
mi: ik
mi`a: mijn ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
mian
mi: ik
mi`a: mijn ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
milda
mild': mild, zacht
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
min
mi: ik
mi`n: mij (accus.) ♦ n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
mirantaj
mir': zich verwonderen
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
mole
mol': zacht, week
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
moleco
mol': zacht, week
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
mondo
mond': wereld
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
montaj
mont': berg
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
multaj
mult': veel
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
multekosta
mult': veel
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
kost': kosten
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
muso
mus': muis
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ne
ne: neen, niet, geen
nebulo
nebul': nevel, mist
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
negative
negativ': negatief
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
neĝo
neĝ': sneeuw
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
nek
nek: noch (nek... nek...: noch... noch...)
nekortuŝebla
nek: noch (nek... nek...: noch... noch...)
or': goud
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
nenia
nenia: generlei
neniam
neniam: nooit
neniu
neniu: niemand, geen
neniun
neniu: niemand, geen
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
nervo
nerv': zenuw
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
netuŝata
ne: neen, niet, geen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
at': uitgang van het lijdend tegenwoordig deelwoord ▌far'at': "wordende" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
netuŝebla
ne: neen, niet, geen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
netuŝebleco
ne: neen, niet, geen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
netuŝita
ne: neen, niet, geen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
netuŝumino
ne: neen, niet, geen
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
um': achtervoegsel met onbepaalde betekenis
in': kenmerkt het vrouwelijk ▌patr'in': moeder ♦ patr': vader
in'o: vrouw, vrouwtje, wijfje ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
neŭtrale
neŭtral': onpartijdig, neutraal
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
nevideblan
ne: neen, niet, geen
vid': zien
ne`vid'ebl': onzichtbaar ♦ ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
nia
ni: wij
ni`a: ons, onze ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
ni
ni: wij
niaj
ni: wij
ni`a: ons, onze ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
nobla
nobl': nobel, edel
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
novaĵo
nov': nieuw
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
nula
nul': nul
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
nun
nun: nu, thans
nur
nur: slechts, alleen, pas
objektojn
objekt': voorwerp, ding, onderwerp (bv van gesprek), lijdend voorwerp (ling)
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ofendi
ofend': beledigen, krenken
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
ofte
oft': dikwijls
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
okulo
okul': oog
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
okuloj
okul': oog
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
oni
oni: men
ordono
ordon': bevelen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
orelon
orel': oor
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
organon
organ': _
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
palpi
palp': (be)tasten
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
parolis
parol': spreken, woordvoeren
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
pasintaĵon
pas': voorbijgaan, overgaan
int': uitgang van het bedrijvend verleden deelwoord ▌far'int': "hebbende" gedaan ♦ far': doen
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
patro
patr': vader
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
patruja
patr': vader
patr'uj': vaderland ♦ uj': wat inhoudt of draagt, wat bewoond is door... dus: inhoudsvat, boom of land ▌cigar'uj': sigarenkoker ♦ cigar': sigaar ▌pom'uj': appelboom ♦ pom': appel ▌Turk'uj': Turkije ♦ turj': Turk
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
pekanton
pek': zondigen
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
peko
pek': zondigen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
peniko
penik': penseel, kwast
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pensis
pens': denken
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
pentraĵo
pentr': schilderen
aĵ': iets dat een zekere eigenschap bezit of uit een bepaalde stof gemaakt is ▌molaĵo: iets mals ♦ mol': mals
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pentri
pentr': schilderen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
per
per: door (middel van)
petalojn
petal': bloemblad
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
petegado
pet': vragen, verzoeken
eg': kenmerkt vergroting van begrip, hoogste graad ▌pord'eg': poort ♦ pord': deur ▌pet'eg': smeken ♦ pet': verzoeken
eg'a: _ ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
do: dus
peto
pet': vragen, verzoeken
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
piedpinto
pied': voet, poot
pint': punt, spits, top
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pikilo
pik': prikken, steken █ Schoppen (kaartspel)
pik'il': stekel, doorn ♦ il': kenmerkt het werktuig, instrument ▌tond'il': schaar ♦ tond': knippen, scheren
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pilkaj
pilk': bal (voor spel)
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
pilko
pilk': bal (voor spel)
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pintoj
pint': punt, spits, top
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
pioniroj
pionir': pionier, baanbreker
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
plafonon
plafon': plafond
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
plankon
plank': vloer
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
plej
plej: meest
plena
plen': vol
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
plorado
plor': huilen, schreien
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
poeto
poet': dichter, poëet
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
poezieco
poezi': poëzie
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
por
por: voor, om te
porcelano
porcelan': porselein
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pordon
pord': deur
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
potencialo
potenc': macht
ial: om een of andere reden
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
povas
pov': kunnen, mogen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
preĝo
preĝ': bidden
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
preskaŭ
preskaŭ: bijna
pri
pri: over, aangaande
principo
princip': principe, grondbeginsel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
printempo
printemp': lente, voorjaar
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pritrakti
pri: over, aangaande
trakt': onderhandelen, behandelen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
pro
pro: wegens, in ruil voor
profetoj
profet': profeet
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
profunde
profund': diep
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
proksimulo
proksim': dichtbij
ul': levend weezen, gekenmerkt door ... ▌avarul': gierigaard ♦ avar': gierig ▌jun'ul': jongeling ♦ jun': jong
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
punkto
punkt': punt, stip
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
puno
pun': straffen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
pupilon
pupil': pupil, oogappel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
pure
pur': schoon, rein, zuiver
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
rajtas
rajt': recht, bevoegdheid
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
rapida
rapid': snel, vlug
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
rapiro
rapir': rapier, degen, floret, schermdegen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ravantaj
rav': verrukken
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
rebatas
re': her-
bat': slaan
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
redonu
re': her-
don': geven
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
rekonas
re': her-
kon': kennen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
religia
religi': godsdienst
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
religiajn
religi': godsdienst
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
rememoras
rem': roeien
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
mor': zede, gebruik
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
reserĉoj
re': her-
serĉ': zoeken
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
respondo
respond': antwoorden, beantwoorden aan, verantwoordelijk zijn
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
restas
rest': overblijven
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
resti
rest': overblijven
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
retroaktiva
re': her-
tro: te, te zeer, te veel
aktiv': actief
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
retuŝi
re': her-
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
riĉigadi
riĉ': rijk
ig': maken..., doen... ▌pur'ig': reinigen ♦ pur': rein
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
rigardis
rigard': (be)kijken, beschouwen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
rigardo
rigard': (be)kijken, beschouwen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
rilati
rilat': in betrekking staan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
rita
rit': rite, ritus, ritueel
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
rivero
river': rivier, stroom
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
romanaj
roman': Romein, roman
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
romanon
roman': Romein, roman
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
rompebla
romp': breken (ov ww)
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
sanigita
san': gezond
ig': maken..., doen... ▌pur'ig': reinigen ♦ pur': rein
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
sanktoleitojn
sankt': heilig
ole': olie
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ŝarĝas
ŝarĝ': laden, belasten
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
ŝarĝojn
ŝarĝ': laden, belasten
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
sata
sat': verzadigd
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
ŝaŭma
ŝaŭm': schuim
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
sceno
scen': scène
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
scivolemo
sci': weten
vol': willen
em': geneigd, gewoonte tot ▌babil'em': babbelzuchtig ♦ babil': babbelen
em'o: _ ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
se
se: indien, als
sed
sed: maar
sen
sen: zonder
senkulpa
sen: zonder
kulp': schuldig
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
sensoj
sens': zintuig
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
sensojn
sens': zintuig
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
sentas
sent': gewaarworden, voelen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
sentemeco
sent': gewaarworden, voelen
em': geneigd, gewoonte tot ▌babil'em': babbelzuchtig ♦ babil': babbelen
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
sentis
sent': gewaarworden, voelen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
sentojn
sent': gewaarworden, voelen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
senton
sent': gewaarworden, voelen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
serĉadoj
serĉ': zoeken
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
serĉeraroj
serĉ': zoeken
erar': dwalen, zich vergissen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
serĉiĝonto
serĉ': zoeken
iĝ': zich maken, worden ▌pal'iĝ': bleek worden ♦ pal': bleek
ont': uitgang van het bedrijvende toekomend deelwoord ▌far'ont': "zullende" doen ♦ far': doen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
sia
si: zich
si`a: zijn, haar, hun, van zichzelf ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
ŝia
ŝi: zij
ŝi`a: haar ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
ŝi
ŝi: zij
sian
si: zich
si`a: zijn, haar, hun, van zichzelf ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ŝian
ŝi: zij
ŝi`a: haar ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
simpatio
simpati': sympathie
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
sin
si: zich
si`n: zich (accus.) ♦ n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
ŝin
ŝi: zij
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
sistemo
sistem': systeem
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
skulptisto
skulpt': beeldhouwen
ist': kenmerkt het beroep ▌bot'ist': laarzenmaker ♦ bot': laars ▌mar'ist': zeeman ♦ mar': zee
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
skvamoj
skvam': schub, schilfer
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
specife
specif': specificeren
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
spegulon
spegul': spiegel
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
spiro
spir': ademen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
sportoj
sport': sport
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
staras
star': staan
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
subite
subit': plotseling
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
suferado
sufer': lijden
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
sugesto
sugest': voorstellen, oppperen, een wenk geven, suggereren
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
ŝultro
ŝultr': schouder
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
supersignojn
super: boven (over)
sign': teken
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
sur
sur: op
surfacon
surfac': oppervlak, vlak
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tajpu
tajp': typen, tikken
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
taksi
taks': taxeren, schatten, waarderen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
tanĝi
tan': looien
ĝi: het (zakelijk voornw)
temon
tem': thema, onderwerp
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tempo
temp': tijd, kwart (muz.)
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
terkonekto
ter': aarde
konekt': verbinden
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tertuŝo
ter': aarde
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tia
tia: zulk, zo een
tian
tia: zulk, zo een
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tie
tie: daar
tiel
tiel: zo
timas
tim': vrezen, bang zijn voor
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
tintadis
tint': rinkelen, kletteren, tingelen (op muziekinstrument)
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
tio
tio: dat
tiu
tiu: die, dat
tiun
tiu: die, dat
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tolo
tol': linnen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tolon
tol': linnen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tonoj
ton': toon
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
tra
tra: door heen, via
trairi
tra: door heen, via
ir': gaan, lopen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
trakti
trakt': onderhandelen, behandelen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
trans
trans: over, aan de overkant van
tre
tre: zeer, erg
tuj
tuj: dadelijk
turnis
turn': draaien, wenden
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
tuŝado
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝadon
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ad': duidt de duur van een handeling aan ▌paf'ad': beschieting ♦ paf': geweerschot
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tuŝanta
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
tuŝantaj
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
tuŝante
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
tuŝas
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
tuŝebla
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
ebl': mogelijk ▌kompren'ebl': begrijpelijk ♦ kompren': verstaan, begrijpen
ebl'a: mogelijk ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
tuŝeti
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
tuŝetis
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
tuŝeton
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
et': klein, _, -tje, ▌mur'et': muurtje ♦ mur': muur ▌rid'et': glimlachen ♦ rid': lachen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tuŝi
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
tuŝis
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
is: uitgang van de verleden tijd ▌mi far'is: ik deed ♦ far': doen
tuŝita
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
tuŝite
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
tuŝiteco
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
it': uitgang van het lijdend verleden deelwoord ▌far'it': "is" gedaan ♦ far': doen
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝlinio
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
lini': lijn, regel, linie
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝludo
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
lud': spelen
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝo
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝoj
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
tuŝon
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
tuŝos
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
os: uitgang van de toekomende tijd van werkwoorden
tuŝotima
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tim': vrezen, bang zijn voor
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
tuŝsenso
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
sens': zintuig
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
tuŝu
tuŝ': aanraken, beroeren, aanroeren, aangaan
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
tutan
tut': geheel
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
t.e.
t.e.: (tio estas): namelijk
unu
unu: één
unuaj
unu: één
unu`a: eerste ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
uzante
uz': gebruiken
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
uzu
uz': gebruiken
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
vangon
vang': wang
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
varma
varm': warm
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
varmeco
varm': warm
ec': kenmerkt de abstrakte eigenschap of hoedanigheid ▌bon'ec': goedheid ♦ bon': goed
ec'o: eigenschap ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
vekas
vek': wekken
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
veni
ven': komen
i: uitgang van de noemvorm ▌laŭd'i: loven
venkante
venk': overwinnen
ant': uitgang van het bedrijvend tegenwoordig deelwoord ▌far'ant': doende ♦ far': doen
e: uitgang van het bijwoord ▌bon'e: wel
venkos
venk': overwinnen
os: uitgang van de toekomende tijd van werkwoorden
vento
vent': wind
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
verajn
ver': waarheid, echtheid
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
verkisto
verk': schrijven (v boek e d, kunstwerk scheppen)
ist': kenmerkt het beroep ▌bot'ist': laarzenmaker ♦ bot': laars ▌mar'ist': zeeman ♦ mar': zee
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
vi
vi: u, jij, jullie
viaj
vi: u, jij, jullie
vi`a: uw, jouw ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
j: uitgang van het meervoud
vian
vi: u, jij, jullie
vi`a: uw, jouw ♦ a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
vidos
vid': zien
os: uitgang van de toekomende tijd van werkwoorden
vin
vi: u, jij, jullie
vi`n: u, je (accus.) ♦ n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
vipo
vip': zweep
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
virga
virg': maagdelijk
a: uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ▌hom'a: menselijk ♦ hom': mens
virinon
vir': man
in': kenmerkt het vrouwelijk ▌patr'in': moeder ♦ patr': vader
in'o: vrouw, vrouwtje, wijfje ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
n: uitgang van de accusatief, merkt ook de richting
viro
vir': man
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
voĉo
voĉ': stem, vorm v h werkwoord
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
volas
vol': willen
as: uitgang van de tegenwoordige tijd van werkwoorden
volu
vol': willen
u: uitgang van de gebiedende wijze ▌ni far'u: laten we doen ♦ far'u: doe ♦ far': doen
vortaro
vort': woord
vort'ar': woordenboek ♦ ar': een groep of voorwerpen ▌arb'ar': vorst ♦ arb': boom
ar'o: _ ♦ o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
vortoj
vort': woord
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden
j: uitgang van het meervoud
zorgo
zorg': zorgen, zich bekommeren, bezorgd zijn
o: uitgang van de zelfstandige naamwoorden